Op 1 juli 2016 wijzigt de aanbestedingswet op een aantal punten. Op dat moment wordt een aantal Europese aanbestedingsrichtlijnen en jurisprudentie in de Nederlandse wetgeving opgenomen. Wat verandert er aan mogelijkheden voor overheden en gelieerde organisaties om onderling werk uit te besteden? Graag licht ik in dit kader het onderwerp publiek-publieke samenwerking waar professor Romburgh over sprak toe. Hij besprak in zijn inleiding het leerstuk inbesteding en het vestigen van een alleenrecht. In andere woorden: hoe kan een overheidsorganisatie zonder complexe aanbesteding werk gunnen aan een gelieerde organisatie.
Inbesteding
Het uitbesteden van een overheidsdienst aan een andere aanbestedende dienst kan onder bepaalde voorwaarden een van de aanbestedingswet uitgezonderde opdracht zijn. De aanbestedingswet is op een dergelijke opdracht dus niet van toepassing. We spreken dan van inbesteding. Inbesteding (ook wel in-housediensten genoemd) is het verstrekken van een opdracht aan een onderdeel van dezelfde rechtspersoon.
In het Teckal-arrest maakte de Hoge Raad uit dat inbesteding mogelijk is onder bepaalde voorwaarden. Er zijn twee vereisten. Het is eerste vereiste is het toezichtscriterium. Er moet sprake zijn van toezicht als op de eigen organisatie. Het tweede criterium is het werkzaamhedencriterium. Het ‘merendeel’ van de totale werkzaamheden moet worden verricht voor de eigen organisatie. In de jurisprudentie is uitgemaakt hoe groot dat merendeel moet zijn. Dit is in de loop der tijd in de jurisprudentie van 90 procent voor de eigen organisatie naar 80 voor de eigen organisatie gegaan. In de nieuwe wettekst wordt dit percentage van 80 procent expliciet opgenomen.
Een andere belangrijke wijziging is dat er bij inbesteding geen sprake mocht zijn van private inmenging. Dit wijzigt. Onder de gewijzigde wet is dit wel mogelijk mits deze private partij geen doorslaggevende controlerende stem op de besluitvorming binnen de organisatie heeft. Met andere woorden, de publieke organisatie moet de doorslaggevende stem hebben. Hierdoor blijft de publieke organisatie bepalen wat er met publiek geld gebeurt en is er geen sprake van oneerlijke concurrentie. Dit alles wordt geregeld in de nieuwe artikelen 2.24a en 2.24b AW.
Uitsluitend recht
Een andere vorm van een publiek-publieke samenwerking die mogelijkheden biedt om zonder aanbestedingsprocedure werk te gunnen is het vestigen van een uitsluitend recht (artikel 2.24 AW). De decentrale overheid kan bepalen dat een andere partij, met in achtneming van bepaalde voorwaarden, exclusief bevoegd is om een bepaald werk, levering of dienst uit te voeren. Het vestigen van een uitsluitend recht was reeds mogelijk onder de huidige regelgeving.
Conclusie
Zoals aan het begin van dit stuk al gesteld werd geeft de nieuwe regelgeving een aantal aanvullende mogelijkheden voor publiek-publieke organisaties om samen te werken. Dit maakt het voor veel organisaties in het publieke gebied mogelijk om nauwer samen te werken en op zoek te gaan naar win-win situaties. Ook voor gemeenten, zorginstellingen en sociale werkbedrijven geldt dat. De noodzaak om samen te werken en gezamenlijk op te trekken wordt steeds groter om met minder geld mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt duurzaam naar werk te begeleiden.